Een gelijkwaardig partnerschap met het Mondiale Zuiden

Een gelijkwaardig partnerschap met het Mondiale Zuiden

In relatie met het Mondiale Zuiden heeft de EU zich vaak niet van haar beste kant laten zien: afspraken op het gebied van klimaatfinanciering worden niet nagekomen en bij de ontwikkeling en distributie van coronavaccins was Europa gericht op het eigen kortetermijnbelang. Visserij- en handelsakkoorden zijn eenzijdig geformuleerd vanuit het belang van de EU. Dat moet anders. Europa moet af van een economisch model dat/economische relatie die gebaseerd is op het elders produceren en hier consumeren; elders vervuilen en hier de grenzen sluiten, elders goedkope productie en slechte arbeidsomstandigheden aanjagen en hier koopjes op de markt gooien.

Hoewel extreme armoede lange tijd op zijn retour leek, heeft de coronapandemie deze trend een halt toegeroepen. De afgelopen jaren steeg het aantal mensen dat in extreme armoede leeft als het gevolg van de pandemie. De noodzaak voor ontwikkelingssamenwerking blijft daarom onverminderd groot. De Europese Unie zorgt voor goede afstemming van inzet door de lidstaten en versterkt deze met eigen initiatieven. De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) van de Verenigde Naties blijven hierbij het uitgangspunt. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat christelijke waarden als naastenliefde en gerechtigheid richtinggevend zijn in het ontwikkelingsbeleid van de EU.

Een duurzame ontwikkeling van landen in het Mondiale Zuiden gaat niet alleen om het stimuleren van zelfstandige economische activiteit, maar ook om het opbouwen en versterken van een goed functionerende democratische rechtstaat. Hiervoor is het belangrijk te investeren in een stevig maatschappelijk middenveld zoals kerken en religieuze organisaties.

  • Investeren. De EU-lidstaten stimuleren elkaar om zo snel mogelijk te voldoen aan de internationale norm om jaarlijks 0,7% van het BNI in ontwikkelingssamenwerking te investeren.
  • Schuldverlichting. Tegelijkertijd wordt gekeken hoe schulden van partnerlanden kunnen worden verlicht om zo investeringen in onderwijs, zorg en een duurzame economie mogelijk te maken.
  • Beleidscoherentie. Inzet op duurzame ontwikkeling mag niet worden belemmerd door ander beleid, zoals handelsbeleid of industriebeleid, dat voor een averechts effect zorgt. Zo moet de EU voorkomen dat lidstaten hun overschotten voor weinig geld “dumpen” in derde wereldlanden. Deze dumpingen zijn schadelijk voor lokale economieën en kunnen fatale gevolgen hebben. Binnen de Europese Commissie moet steviger worden ingezet op het bewaken van deze beleidscoherentie.
  • Eigen leiderschap. De Global Gateway of handelsafspraken in het Stelsel van Algemene Preferenties moeten daadwerkelijk ruimte bieden aan de partnerlanden om zelf leiderschap te ontwikkelen en niet slechts de Europese belangen dienen. Dus minder nadruk op export, meer nadruk op inclusieve en duurzame economische ontwikkeling (circulaire economie), ondersteuning van lokaal ondernemerschap en stoppen met aan handelsvoorwaarden gebonden hulp.
  • Klimaatadaptatie. Reeds bestaande dreigingen worden versterkt door klimaatverandering. Vaak zijn het de opkomende landen met een kleine ecologische voetafdruk die als eerste de gevolgen van klimaatverandering ondervinden. De EU zet in haar ontwikkelingsbeleid daarom nadrukkelijk in op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering in partnerlanden zo goed als mogelijk is te dempen en landen in staat te stellen te voldoen aan internationale klimaatdoelen. Daarnaast maakt de EU zich hard voor het realiseren van toezeggingen door Westerse landen in het kader van klimaatfinanciering en compensatie. De afspraken die hierover zijn gemaakt bij het Akkoord van Parijs (2015) vormen hierbij de ondergrens.
  • Maatschappelijk middenveld. Om duurzame ontwikkeling over de hele breedte van de samenleving te stimuleren is goede samenwerking met het maatschappelijk middenveld in opkomende landen onmisbaar. Op EU- delegaties rust de taak om te zorgen dat de contacten met dit middenveld, inclusief kerken en religieuze organisaties, steeds verder verdiept worden. De Europese richtlijnen ter bevordering van godsdienstvrijheid dienen hierin als leidraad.
  • Positie van vrouwen. De EU blijft zich inzetten voor het verbeteren van de positie van vrouwen en meisjes in het Mondiale Zuiden. Vrouwen zijn vaak de spil in de samenleving, maar wegens allerlei formele en informele barrières blijft veel potentieel onbenut. Gelijke toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en economische middelen is van groot belang. In plaats van het normaliseren van abortuspraktijken, blijft Europa zich inspannen voor kennisoverdracht, voorlichting over en het voorkomen van seksueel geweld, ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen, en ook voor goede, toegankelijke moeder-kind zorg. Daarbij wordt rekening gehouden met de sociale, culturele en religieuze perspectieven en de context van de lokale gemeenschap.
  • Sociale bescherming. De Europese Commissie ondersteunt lage inkomenslanden bij het opbouwen van nationale sociale beschermingssystemen (pensioen, uitkering, verzekering). Hierdoor wordt langdurige armoede voorkomen in plaats van genezen.
  • Voedselzekerheid. Er komen meer middelen beschikbaar voor het verbeteren van voedselzekerheid en toegang tot schoon water in het mondiale zuiden. Tegelijkertijd worden financiële richtlijnen zodanig hervormd dat speculatie op de markt voor voedselgrondstoffen aan banden wordt gelegd.